De Rozenfluisteraar

De Rozenfluisteraar
Mijn naam is Roos. Nu, op mijn tweeëntwintigste, met mijn lange, krullende rode haar dat als een waterval over mijn schouders valt en mijn groene ogen die de wereld soms met een melancholische blik aanschouwen. Mensen zien de roos getatoeëerd in mijn nek, subtiel zichtbaar onder de kraag van mijn spijkerjasje, en denken misschien dat ik een typisch meisje van nu ben. En dat ben ik ook, op mijn manier. Ik draag stoere spijkerbroeken, truien die net iets te groot lijken, en achter die tatoeage schuilt een stevig, maar welgevormd figuur. Maar de kern van wie ik ben, de kern die me drijft, daar weten de meesten niets van.
Ik herinner me mijn vader nog zo goed. Als twaalfjarig meisje was hij mijn held. Mijn oudere broer, al dertien jaar toen ik geboren werd, en mijn zus, zeventien, waren mijn rotsen in de branding. Mijn moeder, altijd lief en zorgzaam. Maar mijn vader, die hardwerkende man, die was degene met wie ik mijn diepste geheimen deelde. Ik was gek op hem. Als hij ’s avonds thuiskwam, racete ik naar hem toe, mijn kleine armpjes om zijn nek geslagen, en vertelde ik hem alles over mijn dag, over de spelletjes die ik speelde, over de kleine en grote avonturen die mijn kinderlijke wereld vulden.
Toen ik twaalf werd, sloeg het noodlot toe. Een ernstige ziekte nam hem van ons weg. De wereld van een twaalfjarig meisje stortte in. De leegte die hij achterliet was overweldigend, een gat dat nooit meer gevuld zou worden. De eerste maanden na zijn overlijden waren een mist van verdriet. Mijn broer en zus probeerden me op te vrolijken, mijn moeder gaf me extra knuffels, maar het gemis van papa was een constante, stekende pijn.
En toen, op een sombere donderdagmiddag, trok ik mijn jas aan en liep ik naar de begraafplaats. Het graf van mijn vader. Ik ging zitten op het koude steen en… ik begon te praten. Net zoals ik dat altijd bij hem deed. Ik vertelde hem over school, over mijn verdriet, over de stilte in huis. Het voelde vreemd, maar ook juist. Het was de enige plek waar ik het gevoel had dat hij nog níet weg was, dat hij nog luisterde.
Nu ben ik tweeëntwintig. En nog steeds, iedere donderdagavond, om precies half acht, ga ik naar zijn graf. In weer en wind, door de zomerse hitte of de ijzige winterkou. Met mijn rode krullen die soms onder mijn muts vandaan piepen, met de roos op mijn nek die me aan hem herinnert, ga ik zitten. Ik praat alsof hij recht tegenover me zit, met die warme, geruststellende glimlach die ik nooit meer zal zien. Ik vertel hem over mijn werk, over de jongens die ik ontmoet, over de kleine strijdjes met mijn zus, over de nieuwe, grappige dingen die mijn moeder zegt. Ik vertel hem alles, alles wat er in mijn leven gebeurt.
Mensen kijken. Ik zie het aan de rand van mijn ooghoeken. Ze fluisteren. Sommigen wijzen, met een mengeling van medelijden en afkeuring. "Dat meisje is niet goed," hoor ik ze soms zeggen, of "Ze leeft nog steeds in het verleden." Ze verklaren me voor gek, denk ik dan. Ze snappen het niet. Ze begrijpen niet dat dit geen verleden is, maar een voortzetting. Dat dit geen waanbeeld is, maar mijn waarheid.
Mijn vader is er niet meer, dat weet ik rationeel heel goed. Maar diep in mijn hart, in de stille gemeenschap van donderdagavond, daar is hij er nog wel. En ik blijf hem trouw. Ik blijf mijn vader vertellen. Want wie anders zal mijn verhalen horen, met dezelfde onvoorwaardelijke liefde en aandacht als hij? En misschien,” denk ik dan terwijl ik opsta, de koude lucht inademend en een kus naar zijn graf stuur, “misschien is het niet zo gek om je geliefden te blijven bezoeken, al zijn ze fysiek verdwenen. Misschien is dat de enige manier om ze echt te bewaren.” En met die gedachte loop ik weg, eenzaam maar niet alleen, een roos in de avond, die haar geheimen fluistert aan de stilte van het kerkhof.

- News
- Art
- Causes
- Crafts
- Dance
- Drinks
- Film
- Fitness
- Food
- Games
- Gardening
- Health
- Home
- Literature
- Music
- Networking
- Miscellaneous
- Party
- Religion
- Shopping
- Sports
- Theater
- Wellness